Wob-verzoek belastingverdrag Nederland-Duitsland
Op 12 februari 2017 is aan het Ministerie van Financiën verzocht om de documenten te verstrekken van de onderhandelingen over het nieuw afgesloten belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. Dit verzoek vond plaats met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op 30 juni jongstleden zijn de stukken verstrekt.1 Hierna ga ik in op de inhoud van de verstrekte stukken in relatie tot de inhoud van het nieuwe verdrag met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het verdrag of belastingverdrag).
Inleiding
De onderhandelingen over het nieuwe belastingverdrag zijn in de jaren tachtig van de vorige eeuw gestart. Uiteindelijk is het nieuwe verdrag per 1 januari 2016 in werking getreden. Door de zeer lange looptijd van de onderhandelingen hebben de verstrekte documenten een nostalgisch karakter. Zij spreken logischerwijs nog over de Nederlandse Gulden, de Duitse Mark en de Belgische Frank. Ook komen fiscale regelingen aan de orde, die al lang niet meer bestaan.
Hoewel volgens het Ministerie vele stukken vanuit het belang van de buitenlandse betrekkingen niet worden verstrekt, omvat hetgeen wèl verstrekt is toch nog 44 pagina’s. Dit uitgebreide document geeft een goed beeld van de onderhandelingen.
Hierna ga ik in op een aantal bijzonderheden. Daarbij ga ik steeds eerst in op de betreffende bepaling zoals deze in het verdrag is opgenomen en daarmee de uitkomst van de onderhandelingen is geweest tussen Nederland en Duitsland.
Inwerkingtreding en overgangsregeling
Het verdrag is op 1 januari 2016 in werking getreden. Het jaar 2016 geldt als overgangsjaar: in 2016 kunnen belastingplichtigen nog kiezen voor toepassing van het oude verdrag.
Tijdens de onderhandelingen kwam aan de orde op welke wijze belastingplichtigen hun keuze voor het overgangsjaar kenbaar kunnen maken. Nederland gaf aan dat in de Nederlandse aangifte een mogelijkheid komt dit aan te geven. Het streven is vervolgens dat Nederland en Duitsland deze gegevens onderling uitwisselen. De genoemde keuzemogelijkheid komt echter geheel niet naar voren in het Nederlandse aangiftebiljet. Ook zijn er gevallen waar geen aangifte speelt maar waarin het wel gewenst is te kiezen voor toepassing van het overgangsrecht. Bijvoorbeeld bij het kiezen voor de oude 183-dagenregeling die per kalenderjaar werd bekeken onder het oude verdrag en doorlopend getoetst moet worden onder het nieuwe verdrag. Of ingeval een belastingplichtige te maken krijgt met het bestuurdersartikel (met bijbehorende berekening van de voorkoming van dubbele belasting) die onder het oude verdrag nog niet bestond. Hoewel dus onduidelijk is hoe belastingplichtigen moeten aangeven of zij kiezen voor het oude danwel het nieuwe verdrag zien wij in de praktijk gelukkig nog niet dat dit tot problemen leidt.
Uit de verstrekte documentatie volgt dat beide landen een goede informatievoorziening naar de burgers belangrijk vinden. In de praktijk hebben wij hier weinig van gezien en geven vele belastingplichtigen aan geheel niet op de hoogte te zijn (gebracht) van het nieuwe verdrag.
Bedrijfspensioen en sociale zekerheidsuitkeringen en het nieuw verdrag2
De bronstaat mag op grond van het nieuwe verdrag heffen als een inwoner van een ander land in totaal jaarlijks meer dan bruto € 15.000 aan bedrijfspensioen, lijfrente, AOW, ANW, WAO, WW, WaJong, WIA, WAZO en vergelijkbare uitkeringen uit de bronstaat ontvangt. Het gaat om een totaal van € 15.000 bruto per belastingplichtige per jaar.
Deze bepaling is van groot belang voor de naar Duitsland geëmigreerde Nederlander. De pensioenopbouw heeft in Nederland fiscaal gefaciliteerd plaatsgevonden omdat de pensioenbijdrage door de voormalige werkgever niet belast was en de werknemersbijdrage fiscaal aftrekbaar was. De pensioenuitkering was onder het oude verdrag aan Duitsland als woonland ter belastingheffing toegewezen. Door de Duitse fiscale regels was het pensioen daar slechts zeer beperkt belast. Gevolg was een onbelaste pensioenopbouw in Nederland en een (nagenoeg) onbelaste uitkering van de latere pensioenuitkering in Duitsland. Deze “economisch dubbele vrijstelling” bleek vanuit Nederland erg ongewenst en Duitsland stond niet negatief tegenover een (algehele!) bronstaatheffing om dit te wijzigen.
De beschreven wijziging van de bedrijfspensioenheffing onder het verdrag zou aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor vele belastingplichtigen. Om hieraan tegemoet te komen is overgangsrecht opgenomen. Nederland heeft eenzijdig voor de eerste vijf jaren vanaf 2017 een overgangstermijn opgenomen, waarin de Nederlandse heffing onder voorwaarden wordt beperkt. Een termijn van 10 jaren werd blijkens de aangeleverde documenten te lang geacht, een termijn van 3 jaar te kort. De huidige vijfjaarstermijn zou Nederland naar verwachting € 8 mln. aan belastingopbrengsten kosten. Waaruit ook de financiële implicatie van de wijziging blijkt.
Overheidspensioen en het nieuwe verdrag
Evenals onder het oude verdrag blijft overheidspensioen ter heffing toegewezen aan de bronstaat. Dit pensioen telt ook niet mee voor de hiervoor genoemde € 15.000-grens.
Voorgesteld was om (voortkomend vanuit de onderhandelingen over het belastingverdrag met België) geen onderscheid meer te maken tussen bedrijfs- en overheidspensioen. Dit mede vanwege de privatiseringstendens. Over pensioenen die deels in overheidsdienst en deels (na privatisering) in particuliere loondienst zijn opgebouwd, is aan de orde gekomen deze naar rato van de opbouwjaren als overheidspensioen respectievelijk bedrijfspensioen te behandelen. Deze uitwerking is helaas niet als zodanig in het nieuwe verdrag opgenomen.
Vanuit de praktijk is het daarom vaak lastig om te achterhalen of er sprake is van een overheidspensioen of bedrijfspensioen, zeker ingeval van een privatisering tijdens het loondienstverband. Ervaring leert dat veel pensioenfondsen dit niet of niet voldoende geadministreerd hebben. Er is sprake van één pensioenpolis, waarbij geen splitsing is aangebracht in de opbouw gedurende overheids- danwel het reguliere loondienstverband. Het is vaak niet inzichtelijk te krijgen welk deel gedurende welke periode is opgebouwd, hetgeen voor de beoordeling van het heffingsrecht uiteraard wel relevant is.
Grensarbeiders, doorschuifregeling en compensatieregeling
Onder het huidige en nieuwe verdrag is het looninkomen onder voorwaarden toegewezen aan de werkstaat. Iemand die in Nederland woont en in Duitsland voor een Duitse werkgever werkt, valt onder de Duitse belastingheffing. Omdat deze belastingplichtige dan in Nederland geen belasting betaalt, kan een fiscale aftrekpost (bijvoorbeeld de rente op de lening voor de eigen woning) niet tot een belastingteruggave in dat jaar leiden.
Meerdere keren komt nadrukkelijk de wens naar voren de positie van grensarbeiders te verbeteren. Dit ook omdat de staatssecretaris de Kamer meerdere keren heeft toegezegd zich hiervoor in te zetten. Ook is vanuit Nederland de wens aangegeven de grensarbeidersregeling niet alleen voor de werknemer maar ook voor ondernemers en zelfstandige beroepsbeoefenaars te willen toepassen. Ook zij kunnen dan fiscaal eenvoudiger in het buitenland werken.
De Nederlandse voorstellen om pendelaars in de werkstaat in alle gevallen (ook buiten de 90% regeling) de mogelijkheid te geven om te opteren voor eenzelfde behandeling als inwoners van de werkstaat, bleek voor Duitsland in de onderhandelingen nog een brug te ver. Deze regeling is door Nederland in 2001 in de wet ingevoerd, maar bleek Europeesrechtelijk niet houdbaar. Vandaar ook dat Nederland vanaf 1 januari 2015 de zogeheten kwalificerende buitenlandse belastingplichtige heeft ingevoerd.
De Nederlandse wet kende en kent de zogeheten doorschuifregeling. De niet benutte aftrekpost (veelal de hypotheekrente op de lening voor de eigen woning) wordt door de Belastingdienst jaarlijks vastgesteld en kan worden gebruikt in een toekomstig jaar waarin de belastingplichtige in Nederland belastbaar box 1-inkomen geniet. Opvallend is dat uit de stukken blijkt dat deze regeling de nodige problemen kent. Het afgeven van de beschikking blijkt geen geautomatiseerd proces. Belastingplichtigen moeten er zelf om verzoeken. Ook opvallend is de vermelding dat vanuit Nederland gedacht wordt over een beperking van de doorschuifregeling: deze zou in bepaalde situaties wellicht kunnen worden afgeschaft of de termijn van toepassing zou beperkt kunnen worden tot bijvoorbeeld 8 jaar (de termijn is nu gelukkig nog steeds onbeperkt).
Onderdeel van het nieuwe belastingverdrag is de compensatieregeling. De Nederlandse Belastingdienst verleent een compensatie voor de aftrekpost die niet direct leidt tot een teruggaaf, zoals de hypotheekrenteaftrek. De Duitse belastingheffing mag in het betreffende jaar zelf worden verrekend als ware er sprake van Nederlandse loonbelasting/premies volksverzekeringen. Effectief heeft dit als gevolg dat de aftrekpost direct leidt tot een belastingteruggave. De belastingplichtige hoeft niet op grond van de doorschuifregeling te wachten op eventueel toekomstig Nederlands inkomen.
De documentatie bevat een tweetal handgeschreven aantekeningen bij de compensatieregeling die een aardig inkijkje geven: “anticipatiegedrag voorkomen” en “ik wil geen nieuwe belastingvluchtelingen”.
Duitse premies kunnen binnen de compensatieregeling alleen meegenomen worden voor zover deze vergelijkbaar zijn met Nederlandse volksverzekeringspremies. En daar zit het probleem van de regeling: volgens de Nederlandse Belastingdienst zijn de Duitse premies geheel niet vergelijkbaar. Dit betekent dat de compensatieregeling bij dit standpunt slechts zeer uitzonderlijk toegepast zal worden in de relatie Nederland–Duitsland. Als voor de compensatieregeling wordt gekozen vervalt de mogelijkheid van de doorschuifregeling of het in aftrek brengen van de rente bij de partner. En op de kritiek dat de regeling een “wassen neus” is wordt gezegd dat dit eigenlijk niet zo is omdat Duitsland in relatie tot Nederland akkoord is gegaan met een ruimere toepassing van de Ehegattensplitting. Met deze Splitting betalen in Nederland wonende echtgenoten in Duitsland minder belasting, ook als één van de echtgenoten niet onder de Duitse maar onder de Nederlandse heffing valt. Vanuit de fiscale adviespraktijk is ons echter bekend dat Steuerberaters (en ook het Duitse Finanzamt) deze bepaling niet kennen en twijfelen of deze wel toegepast kan worden.
Gegeven het vorenstaande is het zeker de vraag of de grensarbeider er met het nieuwe verdrag op vooruit is gegaan. Recent kwamen vier gedeputeerden van de provincies Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen met het plan om Nederlanders die in Duitsland of België werken of willen werken, een belastingvoordeel te doen toekomen. Op die manier wordt de uitwisseling van personeel in de grensregio gestimuleerd aldus de gedeputeerden. De staatssecretaris heeft negatief gereageerd op dit plan. Naar mijn mening een gemiste kans.
Samenvatting
De documentatie die naar aanleiding van het Wob–verzoek is overgelegd geeft een aardig inzicht in de onderhandelingen tussen Nederland en Duitsland die hebben geleid tot het nieuwe belastingverdrag. Hieruit komen enkele interessante gedachten naar voren. Waarom deze uiteindelijk niet in het verdrag verwerkt zijn blijkt jammer genoeg niet uit de stukken.
Wat mij het meest opvalt is dat een groot deel van de stukken handelt over de positie van de grensarbeider. De nadrukkelijke wens deze positie te verbeteren komt helaas niet tot uitdrukking in het verdrag.
Voor meer informatie of bij vragen kunt u contact opnemen met:
drs. R.W.M. te Kaat
0314 – 36 91 11
06 – 11 27 44 85
r.t.kaat@stolwijkkelderman.nl